De eerste maanden na de oogst, mits goed afgerijpt, hebben aardappels een hele trage, bijna stilstaande, stofwisseling. Ze zijn in die maanden, tot januari, dan ook veel minder gevoelig voor te hoge temperaturen. En ze zullen daarmee ook minder vocht transpireren, waarmee weinig ventilatie minder erg is, en anderzijds het gevaar van uitdrogen en verschrompelen ook. En de kans op uitlopen. Dan is er nog een verschil in vroege en late aardappelen- de late hebben een langere rustperiode. Waarschijnlijk omdat de vroege eerder afrijpen. Onze gele aardappelen (Vitabella) zijn iets vroeger dan de rode (Alouette), dus we eten eerst de witte en daarna pas de rode.
Praktisch
-Stabiele temperatuur is belangrijker dan hoe koud of warm precies. Ongeveer tussen 7 en 17 graden. Een vorstvrije schuur, een kelder, een donkere kast op een koel plekje in huis.
-Spreid ze niet teveel uit. Je wilt dat ze niet uitdrogen, en zo kunnen ze elkaar beschermen. Bijvoorbeeld in een tas of in een emmer of in een kist met een doek eromheen tegen het luchten.
-Ze moeten helemaal pik donker bewaard worden. Je verbaast je hoeveel licht een enkele donkere doek nog doorlaat. Dan krijg je groene aardappels die niet meer goed zijn.
–